the end of the net: personal stuff computer stuff topography genealogy Lego

Zeeuwsche mijmeringen

2.2 Het Sanctuarium

 

De langoureuze weemoed die over de zeeën en schooren ligt uitgespreid, zij ook is samengetast tusschen de beslotenheid der oude gebouwen.

Wie het Abdijplein mijdt, zal nimmer ingaan tot Zeelands wezen. Ik weet niet of er op héél de wereld één plaats is als deze, een toegebouwde zaal onder den open hemel, waar het stadsleven door gwelfde poorten voorzichtig wordt toegelaten, en aanstonds binnen haar stemmige spheer tot inkeer komt. Den Haag heeft zulk een geopend Slotplein in het Binnenhof, maar dáár stort het onstuimige leven zich langs de historische wanden uit, en breekt de traditie door zijn luidruchtigheid. Maar de enkele wandelaars die het Abdijplein overschrijden naar die andere beslotenheid, de Balans (het Middelburgsche Buitenhof), met zijn kleine, heldere fontein, waarin de sierlijke gevel van het Sint Jorisgebouw zich spiegelt — die enkele ingetogen voorbijgangers zijn hier onder den ban der Souvereine Plechtigheid. Het is alsof de geur der Historie uitwasemt van de oude boomen, die de schaduw van hun gebladerten doen wiegen langs de sierlijke vaas die als een enorme reliquie in het midden van het Abdijplein is opgesteld. 's Ochtends en 's middags spelen er de kinderen, en hunne stemmen klinken in de raisonneerdende ruimte als het gekweel van vogelen. Komt gij er Zondagsmorgens, dan dreunt in de verte het gezang der beide Abdijkerken, de Nieuwe Kerk en de Koorkerk, die flauw elkanders orgelen kunnen verstaan, soms lijkt het wel of de koren een beurtzang aanheffen in dit sinds eeuwen aan Wijding toegewijd domein.

In de zonnige zomeruchtenden ruischt er hier koelte van de gebladerten, en de duiven koeren om de hooge gebouwen. De eenige stem die er altijd is, is de stem van den toren, de gansche lange dagen door zijn klanken uitsprankelend, forsch en frisch en gebiedend, en nieuwe klanken uitstortend als de oude zijn bezonken in deze kom vol klokkegeluid.

Maar naast den ingang die tot het Koorkerkhof en den kleine trappe-opgang der Abdijgebouwen leidt, is het sterfhuis der oude familievoornaamheid, een groote vendu-waranda, waar ge door het kijkvenstertje de hemelen kunt bespieden van de echtelijke ledikanten uwer vaderen, en verdrietig kunt worden over den verkoop der oude portretten, die in de heimelijke, tapijt-omgangen beslotenheid daarbinnen worden geveild. Dit is de pijn waarmee de „moderne gang van zaken” ons treft, die al te innig mijmerden, en waardoor zij gestoken worden vlakbij de Sanctuaria van het verleden.

En toch, — toch blijft het Verleden hier Meester, ondanks uw martelend besef der alle schoonheid geniepig wegvretende werkelijkheid.