the end of the net: personal stuff computer stuff topography genealogy Lego

Zeeuwsche mijmeringen

2.1 Middelburg

 

Ik ken geen stad op de wereld die zooveel „allure” heeft als Middelburg. Ik ben indecent door u te vertellen dat er dorpen zijn, die haar in inwonertal overtreffen, want ze vervult haar representatieve taak van gewestelijk Hoofdstad onberispelijk. Zij ligt wijd uit, met groote statige pleinen, ze heeft voor hare overheden paleizen ingericht, die Amsterdam en den Haag haar kunnen benijden. Als ge u voor den geest brengt, hoe het land bestiert wordt van hokkige kamertjes uit in particuliere woningen, hoe ge een referendaris aan het Ministerie soms kunt vinden op een bovenachterkamer, en het gemeentebestuur van onze Lands-hoofdstad aan een klein verborgen grachtje, — dan gaat het hier in de oude, monumentale Abdij, waar het Gewestelijk Bestuur van Zeeland zetelt aan gothische schouwen, en de Raad der Gemeente, in het overgetelijke gothisch Stadhuis, dat aan de schoonste Vlaamsche architectuur herinneringen wekt, wel koninklijk toe. Elk der ontzaglijke huizen, met hun wijde hallen, met hun ongeschonden fraai gebeeldhouwde gevels, is een paleis, waar Amsterdamsche Patriciërs zich niet zouden schamen hun verblijf te houden, en geen hunner is bestemd voor pakhuis of kantoor.

De huizen hier zijn, evenals in den „goeden ouden tijd”, nog woningen, waarin men leeft met een huisgezin, en de oude gebruiken der huishoudelijkheid nakomt met een eerbiedige stiptheid, die in de moderne levenscentra verdwijnen gaat. In Holland en vooral in den Haag, gaat men zich hoe langer hoe meer „gemeenschapsburger” voelen, men heeft zijn sociale taak, zijn sociale belangstelling, en ik geloof mij niet erg te vergissen als ik constateer, dat het deelnemen der Vrouw aan het sociale leven, in Holland langzamerhand een zekere vlotheid heeft gebracht in de huiselijke doening. Er is een nieuw milieu geschapen, waarin elk zijn mededeeling, zijn ervaringen meebrengt uit het groote, heftig bewegende maatschappelijk verkeer, — maar aan dit milieu is de oude, Hollandsche zede, die de maaltijden tot ceremoniën en de verjaardagen der huisgenooten tot heiligendagen verheft, hoe langer hoe vreemder. Jonggehuwden trekken in een étagewoning, eigenlijk niets anders dan een paar honnig-ingerichte vertrekken van een ontzaglijk „huis vol menschen”, het pensionwezen tiert er welig, en de schouwburg met het na-broodje in „Central” laten geen ruimte aan het rustig samenzijn van Vader met zijn pijp en zijn krant en Moeder met haar thee en borduurwerk in ouderwetsche, ietwat statig-duf gemeubileerde huiskamers, die niet meer bestaan in het verlichte Noorden, evenmin als de wijze levensvermaning en het ganzenbord.

Van die oude romance is iets bewaard gebleven als kostbare essence in de rijkgebeeldhouwde doozen, die de prachtige huizen zijn der provinciale hoofdsteden. Maar zij is alleen te genieten door wie met de koorts van het moderne leven, die harten doet jagen en hoofden doet peinzen, niet zijn aangetast.

 

Wie uit den storm van ons modern verkeersleven opeens in de windstille zone van een provinciestad is overgeplaatst, hij voelt het pijnlijk hoe de „nieuwe mensch” voor het gezonde, rustige, evenwichtige leven der Vaderen het orgaan verloren heeft. Hij wandelt door de vreemd-stille straten langs de woningen van Middelburg, bijna alle erfstukken van de geslachten, die, ondanks alle democratizeering onze staatsinstellingen, de heerschers gebleven zijn van het Koninkrijk op zich zelf dat Zeeland heet, — als een verdrietige vreemdeling. Om hem heen drentelen de stevige Zeeuwsche boeren met hun apostelenkoppen en de kleurige meisjes met heur gouden hoofdsierselen waar de zon in glimlacht en met heur blozende gezichten, waarin de glimlach speelt heurer dartele levenstevredenheid. Zij bewegen zich alle om hen heen met rustige tierigheid, opgetrokken naar hun metropolis, zooals de vele geslachten deden die vóór hen kwamen, en die hen omgeeft met haar oude imposante statuur. Maar om die kleine, lieve bedrijvigheid heerscht er een tastbare leegte, — zij lachen en drentelen en zijn onkundig van het Geheim, het geheim dat alle Middelburgers in zich omdragen en waarvan zij, statig elkander voorbij schrijdend, tegenover elkander niet reppen: dat het hier àl statie is zonder leven, dat heel de stad is als één groot Museum, waarin de historisch-gecostumeerde boeren en boerinnen iets als een maskerade houden voor den vreemdeling.

En toch, en toch, eindeloos weemoedig-schoon is deze stad. Ze breidt zich maar weinig uit, ze kent geen problemen van verkeer, van stadsuitleg. Ze behield haar ouden, karaktervollen vorm, geslingerd om de Abdij, met zijn puntige torens en hooge muren, ze heeft het voorkomen van een oude, gave stad, uit den tijd waarin de steden werden, een markt als middelpunt van verkeer, als hoofdader de lange Delft en de korte Delft, die uitmondt op den breeden Dam, waar tusschen hooge steenen muren, in de diept het ongerimpeld water rust. Ze is omgeven door groene plantsoenen, die haar volkomen afsluiten, en tegelijk haar het beeld doen bewaren van uit het land omhoog gerezen middelpunt.

Wilt ge iets begrijpen van haar leven, dan moet ge weten hoe de tijd in haar vervloeit. Ge moet weten dat ze maar twee dagekringen, den dag en den avond kent. De „middag” als afzonderlijk dag-geheel bestaat alleen in de groote steden, waar het leven vele geledingen heeft. Dáár heeft men den vroege ochtend met de groentekarren en melkboeren en naar hun kantoren en scholen trekkende menschen en kinderen, men heeft den tijd van het noenmaal, en dàn de luxueuzen, mondainen middag, den tijd der winkels en conferenties en eindelijk den avond, met zijn schitterend leven en zijne schitterende lichten.

In een stad als Middelburg heeft men den dag met zijn gelijkmatige bedrijvigheid, wanneer de kleine, fraai beschilderde wagentjes zich door hun veel te groote paarden laten bewegen over de bobbelige klinkers.... èn den avond met zijn kleine, huiselijke beweging in de stad, — maar met zijn ontzagwekkende melankolie in de plantsoenen.